Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8485

Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805251/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 november 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007 (Stcrt. 2006, 220; hierna: de Afbouwregeling 2007) vastgesteld.


Uitspraak

200805251/1/H2. Datum uitspraak: 17 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 mei 2008 in zaak nr. 07/1889 in het geding tussen: [appellant] en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 november 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007 (Stcrt. 2006, 220; hierna: de Afbouwregeling 2007) vastgesteld. Bij besluit van 20 september 2007, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris het door [appellant], daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 29 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2008. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. de Pater-Koorn, ambtenaar in dienst van het Agentschap Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Kaderwet SZW-subsidies kan de minister subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in het werkgelegenheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de minister ter zake van de verstrekking van subsidie regels worden gesteld met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt. Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies is de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (Stcrt. 1997, 244; hierna: de RSP) alsmede de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 (Stcrt. 2005, 133; hierna: de RSP 2005) vastgesteld. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007 (Stcrt. 2006, 220; hierna: de Afbouwregeling 2007), voor zover thans van belang, verleent de minister op aanvraag aan een werkgever gedurende het kalenderjaar 2007 een subsidie als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer. Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt de RSP 2005 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. Ingevolge het tweede lid blijft, in afwijking van het eerste lid, de RSP 2005, zoals deze luidde op 31 december 2006, van toepassing op de afwikkeling van de subsidie, bedoeld in die regeling. 2.2. Bij het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris het door [appellant] tegen het besluit van 8 november 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit een algemeen verbindend voorschrift inhoudt, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. 2.3. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Afbouwregeling 2007 als een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften moet worden aangemerkt en artikel 18, eerste lid, van de Afbouwregeling 2007 als een besluit inhoudende de intrekking van een algemeen verbindend voorschrift. 2.3.1. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. Ingevolge die aanhef en onder b, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. 2.3.2. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, zijn zowel de RSP 2005 als de Afbouwregeling 2007 vastgesteld door het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe ontleent aan artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies en bevatten de RSP 2005 en de Afbouwregeling 2007 naar buiten werkende, voor alle aanvragers van de desbetreffende subsidie bindende, algemene regels die zich voor herhaalde, concrete toepassing lenen. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden overwogen dat het besluit van 8 november 2006 inhoudende de vaststelling van de Afbouwregeling 2007 als algemeen verbindend voorschrift heeft te gelden, waartegen, gezien artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, geen beroep openstond. Uit het vorenoverwogene vloeit tevens voort dat artikel 18, eerste lid, van de Afbouwregeling 2007, dat strekt tot de intrekking van de RSP 2005 met ingang van 1 januari 2007, moet worden aangemerkt als een besluit, inhoudende de intrekking van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen, gezien artikel 8:2, aanhef en onder b, van de Awb, evenmin beroep kon worden ingesteld. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 8 november 2006 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu daartegen, gezien artikel 7:1, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 8:2, aanhef en onder a en onder b, van de Awb, geen bezwaar openstond. Het betoog van [appellant] dat het besluit tot beëindiging van de subsidie op grond van de RSP 2005 in strijd is met artikel 4:50, eerste lid en tweede lid, van de Awb dient buiten beschouwing te blijven, reeds omdat dat besluit in het onderhavige geding niet ter beoordeling voorligt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Bindels voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009 58/85-505.